Schouwen, ik ging er al op vakantie, toen ik nog bij mijn moeder in de buik zat. Mijn ouders woonden in Goes en gingen naar Westerschouwen op vakantie. Op de fiets, tent in een karretje en met de boot over van Kats naar De Val bij Zierikzee. En dan dat hele eiland over fietsen, naar het westen toe, bijna altijd met wind tegen. Campings waren er nog niet, maar toen kon je nog zonder kampeerbewijzen gewoon bij een boer je tent opslaan. Je wassen deed je in een teiltje, met koud water dat uit de kraan van de boerderij kwam. Het toilet bestond uit een grote kuil in de grond die door mijn vader werd gegraven. En koken gebeurde in de buitenlucht, op een vuurtje van sprokkelhout of een slim olie-stelletje.
Wij verhuisden van Zeeland naar Noord-Holland en de Watersnoodramp kwam en alleen de kop van Schouwen hield stand. Mijn moeder heeft het boek De Verdronkene van Margriet de Moor nooit willen lezen, zij had die ramp op haar netvlies staan en het leed dat het had berokkend. Maar toch gingen mijn ouders, met mijn zus en inmiddels mij, in 1955 weer met vakantie naar Westerschouwen. Nu was het een nog grotere onderneming: de tent van witte katoendoek en grote bamboestokken en de overige kampeerspullen gingen vooruit met een bestelwagen van Van Gend&Loos en wij volgden met de auto. Eerst vanuit Noord-Holland uren erover doen om op St. Philpsland te komen en vanwaaruit we met de boot van Anna Jacobapolder over staken naar Zijpe. Vervolgens weer dat hele eiland over rijden, naar de zon en het licht toe.
Zo ging dat jaar in jaar uit. Maar de plek bij de boer in Westerschouwen werd ingeruild voor die in Nieuw Haamstede, bij Zomerhof, in een voormalige varkensstal, waarin 5 huisjes waren gemaakt, met op de deel een toilet voor de gasten en later zelfs een aparte douche in een schuurtje, waar je met een muntje voor een minuut warm water kon krijgen. Het eiland was kaal, maar dat zagen wij niet als kind, wel het caisson bij Ouwerkerk, dat raar in het landschap stond. En we maakten soms met de auto een toertje over het eiland, gingen kijken bij Scharendijke, dat zo veilig achter die hoge dijk leek te liggen, we zochten bij Dreischor in de sloot om de Ring rond de kerk naar de goudvissen en met slecht weer gingen we wel eens een stadswandeling maken door Zierikzee. Het boekje over De ramp liet de beelden aan ons zien wat voor impact de watersnood had gehad en oude dijkdoorbraken werden aan ons ter plekke getoond. De Plompe toren stond als enig monument voor al het Verdronken land.
En wij gingen naar het strand bij (Nieuw) Haamstede. Namen eerst het Vuurtorenpad en later werd dat het Middenpad en of het Verklikkerpad, zo’n 20 minuten wandelen door de duinen, voordat we op het strand waren en dan nog een kwartier door het mulle zand sjouwen voordat we bij het standhuisje waren. Er stonden er drie op het hele strand. Elke dag, met hoog water, gingen wij zwemmen, bij laag water zochten wij in de muien naar van die grote schelpen. Soms mochten wij wel eens mee met de volwassenen, als die ’s nachts met netten door de zee liepen, in een aaneengesloten rij. Om onze eigen vissen te vangen. Het was spannend, om in het pikkedonker over diezelfde strandpaden te lopen die je kende van overdag. Elke hobbel, elke heuvel, elke bocht, ik kon ze dromen. Maar vooral was het super als de zee oplichtte in augustus, van de algen en als je daarin mocht zwemmen. Avontuur beleven, buiten zijn, spelen met de natuur, eenvoudige behuizing, Donald Duck boeken lezen, spelletjes doen, veel fietsen en wandelen, ook door de Dominale bossen. En in de duinen bij het Vliegveld Haamstede in bunkers verstoppertje spelen. Weken achtereen. Totale onthaasting. Zo ontstond mijn “Haamstede-gevoel”, ik ben het nooit meer kwijt geraakt.
Het eiland was leeg, er waren nog weinig vakantiegasten en er waren bijna nog geen campings. Het land werd langzaam weer bewerkt, de dorpjes weer levendiger. Renesse werd ’s zomers druk bezocht tijdens de kermis, de dorpjes kregen nieuwbouw woningen, de Zeelandbrug kwam, met tol en ineens konden wij zomaar over dat water naar Goes toe rijden… En kon je zelfs vanuit Bruinisse via een vaste dam naar Overflakkee rijden. Het eiland werd ontsloten en de groei ontstond. En het toerisme bloeide op. Dat duurt nu al ruim 50 jaar zo en nu gaat men klagen dat er weer krimp gaat komen en het niet zo blijft zoals het was. En moet er over nagedacht worden hoe de leefbaarheid behouden kan blijven. Leefbaarheid, duurzaamheid, diversiteit, vergeet al deze woorden als je verblijft op dit geweldige meest noordelijke deel van Zeeland. Zoek naar de identiteit ervan en noem dat maar het “Schouwen-Duiveland-gevoel”. Benoem de kwaliteiten die het “eiland” nu anno 2013/2014 kenmerken. En waardoor mensen er graag komen wonen of er tijdelijk verblijven in vakantieperiodes. En communiceer op een positieve manier daarover. Laat zien hoe het 60 jaar na de ramp herrezen is en wees daar trots op. En laat het woord Krimp wegwaaien, het zeegat uit!
1 comment
hetty zwollo zegt:
1 Jan, 2014
Ha Marjan, het roept vakantiegevoelens op, nostalgie, maar ook realiteit. Benutten we alle kansen van het prachtige Zeeland? Jouw verhaal maakt ons weer bewust hoe belangrijk de details zijn van land, lucht en zee. En wat een unieke combinatie we op Schouwen-Duiveland hebben.
Bedankt voor je mooie verhaal.