In de jaren ’80 verhuisden we van de provincie Utrecht naar Schouwen-Duiveland, omdat mijn vader aan de Stormvloedkering werkte voor Rijkswaterstaat. M’n moeder werkte als verpleegkundige, onder andere in Dirksland. Toen het werk in Zeeland erop zat verhuisden we naar Zuid-Holland, omdat m’n vader geen ander werk kon vinden in Zeeland. Vandaag brengen ze me naar Zonnemaire, zodat we weer eens een kijkje kunnen nemen bij de Neeltje Jans. De fiets gaat achterin. Mam zet de TomTom aan, pap zegt, “Die hebben we toch niet nodig. Je rijdt naar Zierikzee en dan gewoon de weg volgen.”
120km later (de navigatie leidde ons niet via Zierikzee trouwens) stappen we uit bij het Neeltje Jans infocentrum. Het is gesloten. Buiten het seizoen. Ik heb er niet eens aan gedacht vantevoren te kijken of het wel open zou zijn. Jammer, want ik had graag het beeldverhaal van de bouw van de kering bekeken met m’n ouders. Herinneringen ophalen. In plaats daarvan lopen we wat heen en weer op de “paar miljoen kuub zand,” zoals m’n vader het noemt. Dat informatiecentrum was er toen nog helemaal niet. Alleen maar vrachtwagens die af en aan reden, grote sleepboten en tekenaars zoals hij om het proces in goede banen te leiden. Er staat een extra pijler in het water die nu dienst doet als klimmuur. Die kan nooit meer weg, want alle speciaal voor dit project ontworpen boten en apparatuur zijn lang geleden verkocht aan het buitenland, vertelt hij. Verder is er niet veel te doen. Ergens anders een kopje koffie doen dan maar? Helaas zitten bij Westenschouwen alle bistros dicht, dus we nemen een kijkje bij het strand, en stappen weer de auto in. Het wordt laat. Pap is een beetje onrustig, iets teveel dingen op een dag gedaan, en al dat heen en weer rijden. “Op naar Zonnemaire,” zegt m’n moeder. Dan maar een bakkie in het Krot of Kans huisje.
Bij binnenkomst schrik ik van de meubels. Alles staat weer op een andere plek. Ik word benauwd van al die enorme bruine obstakels om me heen. Pap zegt, ah joh, laat lekker staan, het is maar voor een weekje. Zodra ze de deur uit zijn begin ik te schuiven. De tafel blijkt zo’n middenstuk te hebben dat je er tusssenuit kunt halen. Na wat geklooi krijg ik het in elkaar geklapt en is de omvang een stuk behapbaarder. De twee extra stoelen zet ik in de tussenruimte. Na het eten moet ook de slaapkamer eraan geloven. Ruimte heb ik nodig. Het is wel grappig dat blijkbaar iedereen de meubels verschuift als ze hier aankomen… Zou een mooie fotoserie zijn.
Onder het schrijven hoor ik gerommel buiten. Jongeren uit de buurt. Er staan wat bankjes op het pleintje voor het huisje waar ik al wat anderen heb zien zitten. Vanavond hebben er twee jongens een kliko voor de deur van nummer 6 gezet, ze kloppen op het raam, zingen sinterklaasliedjes. Daar wordt op de deur geklopt, hard geklopt, zacht geklopt. De eerste keer doe ik open en vraag of ze binnen willen komen. Wat dacht ik daarmee te bereiken? Ik heb duidelijk geen verstand van tieners. Wat doe je met zoiets? Ik heb eigenlijk ook al 15 jaar niet meer op de begane grond gewoond, laat staan last gehad van ‘belletjetrekkers’ zoals we het vroeger zelf noemden als we de buurt doorliepen op zoek naar slachtoffers. Wat moet je anders met al die rondkrioelende hormonen. De tweede keer dat er een klopsalvo op het raam klinkt (op de maat van een oud-Hollands liedje, dat dan weer wel), roep ik “hebben jullie niet wat anders te doen?” door de voordeur naar buiten. Tegen die tijd zijn ze al op de hoek van het pleintje. Ze joelen nog wat en gaan naar huis. Het zal ook wel raar zijn, elke week een nieuwe tijdelijke bewoner bij je in de buurt. De ene week vragen ze om interactie en de andere week zijn ze de hele dag de hort op trekken ze ’s avonds de gordijnen dicht. Een dag later zijn de jongens weer terug, ditmaal met meer geklop en gejoel en ook de deurbel moet eraan geloven. “Nog één keer, aaah, kom op, nog één keer,” hoor ik ze als ik m’n muziek uitzet. En ja hoor, daar gaan ze…. Het gekke is, ik merk dat ik ze de volgende avond eigenlijk weer verwacht. Het is zo stil in huis. Maar ze komen niet buurten. Ik ben een beetje teleurgesteld.