Oostburg 19 augustus 2011

Iedere keer als je door het dorp loopt valt op dat het bijzonder rijk is aan wederopbouwarchitectuur. En dan rijk in meerdere betekenissen: er is veel van en het is er in alle soorten maten. Voor verschillende functies en in een grote variëteit. Niet alleen beeldbepalende panden zoals de voormalige rechtbank van rijksbouwmeester Friedhoff of het Ledeltehater van Rozenkranz, maar vanalles. Winkels, kantoren, schuurtjes, kerken, garages. Dat maakt het bijzonder. Als architect kan je je helemaal verliezen in het kijken naar alle details, de baksteen patroontjes, de opvallende versieringen, erkers, hekjes en ga zo maar door. Als je goed kijkt zie je ook dat er al veel veranderd is. Niet zozeer gesloopt, dat komt weinig voor. Maar aangepast. Stalen kozijnen zijn vervangen door houten. Houten kozijnen door kunststoffen. Voordeuren vernieuwd, roedeverdelingen weggelaten. Stopverf gewijzigd door verschrikkelijke opdeklatten. Fraai bewerkte boeiboorden en gootlijsten zijn ingewisseld door lelijke versies van trespa. Bijzondere dakkapellen, vaak met gemetselde wangen, zijn inmiddels vaak omtimmerd met trespa delen, vergroot, verdrievoudigd, verhoogd. En dat liefst allemaal tegelijk op een dakvlak. Slanke en verfijnde betonnen balkons of luifels zijn nu bekleed met aluminium deklijsten of met randen van slappe folies. Gevels zijn aangetast door bekledingen met golfplaten. Traditionele dakpannen maakten plaats voor bitumen of asbest. Veel metselwerk is – nog niet zo lang geleden? – geschilderd. Jammer. En tegelijkertijd waarschijnlijk begrijpelijk. De tand des tijds moet op enige wijze ingeperkt worden. Kennelijk zag de plaatselijke welstand geen been in het gaaf houden van dit unieke ensemble van wederopbouwpanden.
Verandering en aanpassing zijn niet te stoppen. Misschien ook niet nodig. Maar de orgastische manier waarop een weergaloze warboel van wijzigingen en kleinschalige uitbreidingen is aaneengegroeid tot een doe het zelf-paradijs bij uitstek, steekt toch. Voor een terugkeer naar de rationele puurheid van de wederopbouwers is het nu te laat. Een reconstructie is niet langer haalbaar. Wat een toeristentrekker zou dat zijn geweest! Helaas, het ongeïnteresseerde pragmatisme kreeg de overhand. Is nu er werkelijk niemand die bij de zesde of zevende uitbreiding met weer een kotje of overkappinkje tot de conclusie komt dat een grote ingreep ineens veel esthetisch en cultuurhistorisch leed zou kunnen beperken en woongemak en praktisch nut zou kunnen vergroten? Blijkbaar niet. Achter die zo fraaie façade van karakteristieke wederopbouw architektuur is nu stenen krottencultuur ontstaan. Van tuinen is vrijwel nergens meer sprake. Alle ruimte is betegeld of gebetonneerd. Is de perifere situatie van Oostburg alibi voor het vrijwel totaal negeren van de zo geroemde vaderlandse regelzucht? Doen we daar hier niet aan? Welaan, dan moet dat verfrissend onaangepaste beleid maar worden voortgezet en juist aanzetten tot een nog grotere vrijheid. En dan ook niet meer zeuren over rooilijnen, bouwhoogtes, bebouwingspercentages of wat dies meer zij.
Ondertussen blijf ik gewoon genieten van al dat jaren vijftig baksteen fetisjisme.